NAAM BRON: Kennisbasis Dans en Drama (2011)
TYPE BRON: Kennisbasis
AUTEUR: Heijdanus-de Boer, E., Corbey, B., Van Nunen, A., & Van Riet, A.
APA: Heijdanus-de Boer, E., Corbey, B., Van Nunen, A., & Van Riet, A. (2011). Kennisbasis Dans En Drama. HBO-raad
CONTEXT: Competenties drama, verdieping in de achtergrond van de kennisbasis. Meer onderbouwing en achtergrond dan de huidige kennisbasis.
VERZAMELING VAN MATERIAAL UIT DE BRON:
In een eerdere kennisbasis (Heijdanus-de Boer et al., 2011) wordt drama genoemd als bijdrage aan de ontwikkeling van het kind vanuit drie invalshoeken: als cultuurgoed, als didactisch middel ten behoeve van andere vakken en als pedagogisch middel (sociaal emotionele ontwikkeling en het groepsproces). De leerkracht creëert in een dramalas een veilig pedagogisch klimaat waarin de leerling zelfbewustzijn, durf en lef kunnen ontwikkelen. De leerling leert zich zo binnen de verbeelde werkelijkheid manifesteren in een groep. à SLUIT AAN BIJ TOIVANEN EN KENNISBASIS NU
Ook Heijdanus-de Boer et al. (2011) noemen in eerdere kennisbasis dan de huidige dat drama als vak tweeledig is, namelijk: drama als kunstvak en drama in relatie tot het kind en zijn ontwikkeling.
Drama is een afgeleide van theater. Het houdt zich bezig met het verbeelden van de werkelijkheid. Een leerling leert zich fysiek en gevoelsmatig in leven in de ander en doorleeft en doorvoelt het spel. Zo geeft het kind uiterlijk vorm en betekenis. Drama sluit aan bij het vrije kinderspel, waarbij het gaat om het handelen vanuit het doen-alsof. Dramatisch spel ontstaat als er sprake is van het bewust spelen van een rol. Als het dramatisch spel herhaalbaar wordt, dan spreken we van toneelspel. Toneelspel richt zich op publiek en dan komt het accent meer op speltechniek te liggen ten behoeve van de overdracht (Heijdanus-de Boer et al., 2011). à HELDER STUK
In de eerdere kennisbasis (Heijdanus-de Boer et al., 2011) worden de begrippen rondom het MVB-model uitgediept. Hierbij wordt per onderdeel benoemt welke voor welke eigen vaardigheid (spelvaardigheid) er aandacht dient te zijn, welke didactische vaardigheden de aankomend leraar moet kunnen inzetten, welke kennis drama of theater er dient te zijn en welke didactische kennis aanwezig dient te zijn. à VERWIJZEN NAAR BIJLAGE MET HET VOLLEDIGE SCHEMA
Hieronder een weergave (met parafrases) van de schema’s passend bij het MVB-model zoals dit is omschreven in Heijdanus-de Boer et al. (2011, p. 11-14)
ZIE HIERVOOR OOK BIJLAGE 5
SPELEN | ||
a. Eigen vaardigheden | A. Beheersen van (elementaire) spelvaardigheden | · Samenspelen (waarnemen, incasseren, verwerken en reageren).
· Het lichaam als instrument kunnen hanteren. · Vanuit gevoel een theatraal inzicht kunnen spelen. · Attributen, decor en kostuum kunnen hanteren. |
b. Didactische vaardigheid | B. Dramatisch spel van kinderen kunnen begeleiden. | · Veiligheid kunnen creëren.
· Het proces van associëren, verbeelden, inleven en vormgeven kunnen stimuleren. · Herkennen van spelontwikkeling en daarop inspelen |
c. Drama / theater | C. Dramatisch inzicht | · Kennis van dramatisch spel hebben
· Kennis van vormgevingstechnieken hebben. · Kennis van spanningsopbouw hebben. · Kennis van theatercodes (o.a. de vierde wand) hebben. |
d. Didactische kennis | D. Kennis van de ontwikkeling van het kind in drama en onderwijsvisie.
Kennis van de didactiek van dramatisch spel. |
· De leerkracht kent het doel van het centrale concept van drama.
· De leerkracht kent de drie invalshoeken (drama als cultuurgoed, als didactisch middel en als pedagogisch middel). · De leerkracht kent aspecten voor dramaonderwijs in de onder-, midden- en bovenbouw.
· De leerkracht heeft toepasbare kennis van spelvoorwaarden. · De leerkracht heeft toepasbare kennis van spelontwikkeling. · De leerkracht heeft toepasbare kennis van de opbouw van een dramales. · De leerkracht heeft toepasbare kennis van de functie van dramatisch spel. · De leerkracht heeft toepasbare kennis van de leerlijnen. · De leerkracht heeft toepasbare kennis van de opbouw van werkvormen en technieken. |
BESCHOUWEN | ||
a. Eigen vaardigheden | A. Inleven en meeleven. Distantiëren en objectiveren.
Kunnen reflecteren, analyseren, interpreteren, verwoorden van een eigen mening. |
· Een oordeel kunnen parkeren.
· Medemenselijk kunnen handelen. · Objectief kunnen waarnemen (feiten kunnen benoemen).
· Verbanden kunnen leggen tussen vorm en inhoud (interpreteren van de spelwerkelijkheid). |
b. Didactische vaardigheid | B. Nabespreken van spelopdrachten.
Begeleiden van reflectieve activiteiten n.a.v. een voorstelling. |
· De leerkracht stimuleert de esthetische ontwikkeling van de leerlingen en leert hun deze te erkennen en herkennen.
· De leerkracht lokt interpretaties bij de leerlingen uit. · De leerkracht laat leerlingen belevingen en ervaringen verwoorden. · De leerkracht koppelt kijkopdrachten aan de gestelde doelen. |
c. Drama / theater | C. Kennis over de esthetische ontwikkeling van kinderen.
Kennis over (jeugd)theatervoorstellingen
|
· Kennis van de vijf stadia van esthetisch oordelen (brillen van Parsons).
· Kennis van gelaagdheid van waarneming, in vijf elementen (kwintessens van Janssens) · Kennis van semantiek (tekens). |
d. Didactische kennis | D. Receptie (kijken en luisteren naar wat anderen spelen) en reflectie. | · De leerkracht maakt onderscheid tussen subjectieve en objectieve waarnemingen.
· De leerkracht kan een voorstelling een plek geven binnen het onderwijs. · De leerkracht oefent met de leerlingen hoe ze een toeschouwer zijn. |
ONTWERPEN EN VORMGEVEN | ||
a. Eigen vaardigheden | A. Genereren van ideeën en omzetten in scènes | · Inspiratiebronnen aanboren.
· Creatieve denktechniek hanteren: associëren, brainstormen, mindmapping. |
b. Didactische vaardigheid | B. Kinderen begeleiden bij het uitwerken van ideeën en bij het experimenteren. | · De leerkracht kan het onderzoeken vermogen stimuleren.
· De leerkracht ziet ontwikkelingskansen en benut deze. · De leerkracht kan een oordeel parkeren en leert de leerlingen dit ook. |
c. Drama / theater | C. Ideeën kunnen omzetten in een spanningsopbouw, aristotelische structuur, collagetechniek.
Kennis hebben van theater – wetmatigheden. |
· De leerkracht kan vorm en inhoud koppelen en dit overdragen naar de leerlingen.
· De leerkracht kan associëren en inhouden vormgeven in dramatisch spel of theaterwerkvormen (met de leerlingen). · De leerkracht kan en leert de leerlingen diverse mogelijkheden te onderzoeken. |
d. Didactische kennis | D. Keuzes maken en leiding kunnen geven aan kinderen en hen kunnen begeleiden in het keuzeproces. | · De leerkracht houdt rekening met de esthetische ontwikkeling van het kind.
· De leerkracht stimuleert lef, durf, zelfbewustzijn en uitdrukkingskracht bij de leerlingen. |
REGISSEREN | ||
a. Eigen vaardigheden | A. Theater ontwerpen en vormgeven. | · De leerkracht kan de vormgeving (met de leerlingen) ontwerpen.
· De leerkracht kan (met de leerlingen) een draaiboek schrijven. · De leerkracht kan (met de leerlingen) een casting verzorgen. · De leerkracht kan (met de leerlingen) rollen, enscenering en vormgevingselemtenten (licht, decor, rekwisieten, kostuum, grime, muziek en geluid) toepassen. · De leerkracht wordt zich bewust van het pedagogische of onderwijskundige doel van de presentatie. |
b. Didactische vaardigheid | B. Stappen in het productieproces met kinderen kunnen toepassen.
Herkennen en benutten van talenten van kinderen.
Een groep kinderen kunnen aansturen en groepsdynamica kunnen toepassen. |
· De leerkracht stimuleert het onderzoekend leren.
· De leerkracht speelt mee. · De leerkracht maakt gebruikt van (side-)coaching. · De leerkracht selecteert de goede inbreng van de leerlingen. · De leerkracht laat leerlingen tot hun recht komen binnen hun mogelijkheden. · De leerkracht ontwikkelt, herkent en erkent esthetische ontwikkeling bij leerlingen. · De leerkracht stimuleert lef, durf, zelfbewustzijn en uitdrukkingskracht bij de leerlingen. |
c. Drama / theater | C. Kennis van theater uit verschillende culturen, tijdperken en stijlen.
Kennis van theatraliteit en semantiek (betekenis van symbolen) |
· De leerkracht heeft kennis van de opbouw van een spanningslijn en verhaalstructuren vanuit verschillende culturen.
· De leerkracht weet wat publieksgerichtspelen is en heeft besef van de vierde wand en kan dit toepassen binnen drama. · De leerkracht heeft kennis van tekens in de voorstelling die coderen, stapelen en scoren (spanningsopbouw) en kan deze toepassen. |
d. Didactische kennis | D. Groepsdynamica | · De leerkracht begeleidt de leerlingen bij het oefenen, repeteren en uitvoeren hun taak en rol. |
PRESENTEREN | ||
a. Eigen vaardigheden | A. Publieksgericht kunnen spelen | · De leerkracht heeft kennis van timing, rolvast spel, inspelen op het publiek, verstaanbaarheid en dramatisch inzicht en kan dit toepassen. |
b. Didactische vaardigheid | B. Plannen, improviseren, gerichte coaching in het werken met kinderen kunnen toepassen. | · De leerkracht kan tijdens een presentie meespelen of side-coachend bijsturen.
· De leerkracht past zijn eigen waarnemingsvermogen toe en leert de kinderen dit toe te passen. · De leerkracht past zijn eigen inzicht in spanningsopbouw toe en leert de kinderen dit toe te passen. |
c. Drama / theater | C. Theatertechniek. | · De leerkracht heeft kennis van de vierde wand, de werking van vormgevingsmiddelen en attributen en kan deze kennis (door leerlingen laten) toepassen. |
d. Didactische kennis | D. Concentratie bij kinderen kunnen mobiliseren. | · De leerkracht heeft kennis van spanningsopbouw, geloofwaardig spel, samenwerking en medeverantwoordelijkheid past dit toe. |