Ranciere, J. (2014). De geëmancipeerde toeschouwer (1ste ed.). Octavo Publicaties.
We hebben een ander theater nodig dat de toeschouwer uit de passieve rol trekt. Dat de toeschouwer niet alleen passief observeert, maar zich verhoudt ten opzichte van de handeling. (Ranciere, 2014, pp9)
‘het theater is nog steeds de enige plaats waar het publiek als collectief met zichzelf wordt geconfronteerd’(Ranciere, 2014, pp11)
‘Het theater is een publieke bijeenkomst waar mensen uit het volk bewust worden gemaakt van hun situatie en spreken over hun belangen, zegt Brecht in navolging van Piscator’ (Ranciere, 2014, pp 12)
In de pedagogische relatie wordt de meester belast met de rol om de afstand tussen zijn kennis en die van de leerling (de onwetende) op te heffen (Ranciere, 2014, pp14)
De onwetende (de leerling) weet niet alleen wat de meester nog niet weet, maar weet ook niet wat hij nog niet weet. De meester beschikt over de kennis die de leerling nog niet bezit. De meester weet ook hoe, wanneer en volgens welk protocol hij van zijn kennis een kennisobject kan maken. Er is echter geen onwetende die niet uit zichzelf als dingen heeft geleerd door te kijken, te luisteren, te observeren, te verhalen, vergissingen te maken en zijn eigen fouten te corrigeren. De onwetende ontwikkelt zich door wat hij ontdekt te vergelijken met wat hij al weet (ranciere, 2014, pp14)
Wanneer we spreken van intellectuele emancipatie dan wil dat zeggen dat alle uitingen van intelligentie gelijkwaardig zijn. Die van de meester en de leerling. Een mens leert, net zoals hij in eerste instantie zijn moedertaal leert, door in het woud van dingen en tekens zijn plaats onder de mensen in te nemen. Door de dingen te observeren en met elkaar te vergelijken (Ranciere, 2014, pp15)
‘In de logica van de emancipatie bevindt zich tussen de onwetende meester en de geëmancipeerde leerling altijd een derde ding’(Ranciere, 2014, pp20).
‘Dat is nu wat het woord emancipatie betekent: het vervagen van de grens tussen degenen die handelen en degenen die kijken, tussen individuen en de leden van een collectief lichaam’(Ranciere, 2014, pp24)
De geschiedenis van grensoverschrijdende en vervagende rolverdelingen sluiten aan bij de hedendaagse kunst. Hierin verlaten de artistieke competenties in toenemende mate hun eigen domein en wisselen van plaats en macht. Er zijn drie manieren om deze vermengingen te begrijpen en in de praktijk te brengen. Als eerste kun je ervan uitgaan dat het leven zelf de hoogste vorm van kunst is. Sommige kunstenaars maken dit tot hun werk. Als tweede sluit de vermenging van kunstzinnige-middelen aan bij de post-moderne werkelijkheid, waarbij voortdurend van rol gewisseld wordt tussen het werkelijke, het virtuele, het organische, het mechanische of andere rollen. Bij deze tweede maak je net als de eerste gebruik van het vervagen van grenzen en verwarring van rollen om het effect van de uitvoering te versterken zonder de principes te discussie te stellen. Dit kan leiden tot een zeker verstomping. De derde wijze richt zich niet op het versterken van effecten, maar op het ter discussie stellen van de relatie tussen oorzaak en het effect als het spel van vooronderstellingen waarop de logica van de afstomping steunt. Doel van deze uitvoeringen is om wat meet te koppelen aan wat met niet weet. Om zowel uitvoerende te zijn die hun vaardigheden ontplooien als toeschouwer die observeren wat die vaardigheden in context in de aanwezigheid van andere toeschouwers teweeg kunnen brengen (ranciere, 2014, pp 26-27).
‘Een geëmancipeerde gemeenschap is een gemeenschap van vertellers en vertalers’ (Ranciere, 2014, pp27)
Rancière (2014, pp. 20) benoemt, net als Biesta, ook het tonen van een element om de aandacht op te richten. In de logica van de emancipatie van de intelligenties bevindt zich tussen de docent en de student een derde ding. Van dit derde ding is zowel de meester als de student geen eigenaar en bezit er dus ook geen betekenis over. Beiden dienen zich ertoe te verhouden.
De docent weet hoe, wanneer en volgens welk protocol de student zijn observaties, herhalingen en vergissingen om kan zetten in kennis. De student ontwikkelt zich door zijn handelen te vergelijken met wat hij al weet en wat hij tegenkomt. Hiermee maakt hij van de kennis geen weetjes, maar positioneert hij zich door te observeren, selecteren, vergelijken en interpreteren (Rancière, 2014).
De student dient op zoek te gaan naar de weg die loopt van wat hij weet naar wat hij nog niet weet. In dit parcours kan de docent hem helpen. De docent staat erop dat de student zich waagt in het woud van tekens en dingen, vertelt wat hij hier gezien heeft en erover gedacht heeft om dit te bevestigen en te laten bevestigen (Rancière, 2014).