NAAM BRON: Het werplekcurriculum in de school: leren op de werkplek.
TYPE BRON: Artikel
AUTEUR: Onstenk, J.
APA:
Onstenk, J. (2016). Het werplekcurriculum in de school: leren op de werkplek. Kwaliteitsreeks opleidingsscholen. Geraadpleegd op 28 augustus 2021, van https://www.platformsamenopleiden.nl/wp-content/uploads/2015/11/180226-Werkplekcurriculumindeschool_PO_LR.pdf
CONTEXT: Praktijkleren
VERZAMELING VAN MATERIAAL UIT DE BRON:
De werkplek is een authentieke en krachtige leeromgeving voor competentieontwikkeling en subjectwording (Ontstenk, 2016, pp. 5). à !!!
We spreken van werkplekcurriculum als vanuit de opleidingsschool het leren op bepaalde momenten gericht wordt aangeboden en de student als lerende participeert en handelt. Er wordt dan stilgestaan bij de vraag wat en hoe er te leren is op de werkplek (Onstenk, 2016, pp. 5).
Op de werkplek vindt beoogd en spontaan leren plaats. De effectiviteit hangt samen met de mate waarin er bewust nagedacht wordt over werkplek als leeromgeving (Onstenk, 2016, pp. 5).
De aankomend leraar leert gewild en ongewild door het doen van het werk in de praktijk. Volgens sommigen leert de student daar het grootste deel van de kennis en vaardigheden die de leerkracht na een opleiding toepast (Onstenk, 2016, pp. 6)
Werkplekleren is het leren dat op ervaring is gebaseerd, waarin werkelijke problemen uit de (toekomstige) praktijk bepalend zijn voor het leerdoel en de inhoud. Leren in de beroepspraktijk is krachtig, omdat de situatie authentiek is. De leraar ervaart en kan laten zien wat hij waard is. Tot het verdriet van opleidingen moet er soms geconstateerd worden dat de effecten van het leren op de werkplek vaak groter zijn dan die van het leren in het georganiseerde onderwijs (Onstenk, 2016, pp. 6).
De mentor of schoolopleider moet bij het leren op de werkplek nadenken over vragen als: wat laten leraren als rolmodellen zien, welke reactie geeft de mentor op de student, hoe wordt er in de lerarenkamer gesproken over het werk, de leerlingen of ouders, geven de leerkrachten elkaar feedback en is de praktijk dusdanig georganiseerd dat de deelnemers van elkaar leren (Onstenk, 2016, pp. 6)? à Begeleiding
‘Dat de kwaliteit van leren in de praktijk wordt bepaald door de kwaliteit van die praktijk (van het werk) zelf betekent ook dat een zwakkere praktijk kan leiden tot zwakkere, niet beoogde of zelfs verkeerde leereffecten.’ (Onstenk, 2016, pp. 6) à Kwaliteit praktijk
De leren in de praktijk geeft de student beelden van de abstracte beschrijvingen in het competentiedossier. De uitdagingen worden zichtbaar. De student ziet welke competenties (combinatie van kennis, vaardigheden en houdingen) hij nodig heeft om de les voor te bereiden, te geven en de leerling te helpen (Onstenk, 2016, pp. 6). à Competentie
Op de opleiding verwerft de student kennis over de ontwikkeling en leefwerelden van de leerling, over didactiek en over de inhoud van de vakken. Hierin is onderscheid te maken tussen theoretische, methodische en praktische kennis. Theoretisch kennis is de kennis uit de literatuur. Deze abstracte, contextonafhankelijke en gegeneraliseerde is kennis is de kennis die de grondslag vormt voor een vak. De kennis kan de aankomend leraar vertalen naar de leerlingen in de praktijk en dit vanuit verschillende perspectieven verantwoorden. De methodische kennis is de didactische kennis en vaardigheden. De kennis staat in verbinding met theorie en praktijk. Hiermee kan de aankomend leerkracht inspelen op diverse situaties. Wanneer een aankomend leerkracht methodische en theoretische kennis goed beheerst dan kan hij deze in diverse situaties gebruiken. Deze toepassing in de situaties kan niet zonder de praktijkkennis (ook wel praktijktheorie). Deze kennis is concreet, contextafhankelijk en situatie gerelateerd. Deze kennis is helpend in alledaagse situaties in de klas en is passend bij een specifieke context. Deze kennis is alleen te verwerven door te participeren in de context. De praktijkkennis wordt verworden aan de hand van gebeurtenissen in de praktijk (Onstenk, 2016, pp. 7). à 3 richtpunten voor vragen op de foto. 3 richtpunten om te coderen
Leren in de praktijk houdt in dat er een handelingsrepetoire wordt ontwikkeld, die uiteindelijk routines omvatten (Onstenk, 2016, pp. 8).
Om een gevarieerd handelingsrepetoire op te bouwen is het van belang dat de student diverse ervaringen opdoet en het werkplekleren kan verbinden met de theorie. Door systematisch praktijkkennis te verwerven kan de student een relatie leggen tussen de theorie en praktijk. Zo expliciteert de student de verworven kennis en vaardigheden, toetst deze aan anderen, aan theorie en aan andere contexten (Onstenk, 2016, pp. 8).
Binnen de werkplek krijgt de student met twee type activiteiten te maken. Activiteiten met leerlingen die onderwijs- en onderwijsondersteunende activiteiten zijn die een leraar uitvoert ten behoeve van het onderwijs aan de leerlingen. Daarnaast zijn er activiteiten op schoolniveau die een leraar uitvoert ten behoeve van het onderwijs en onderwijsvernieuwingen (Onstenk, 2016, pp. 9). à Onderscheid duiden en inhaken.
Binnen de ontwikkeling van de competenties van de aankomend leerkracht zijn aan de werkplek enkele eisen te stellen. De student moet zich kunnen ontwikkelen op organisatorische, didactische en (inter)persoonlijke competenties (Onstenk, 2016, pp. 9).
Of studenten leren van de activiteiten op de werkplek is afhankelijk van de inhoud, de kwaliteit en complexiteit van het werk. Daarnaast is het leren afhankelijk van de mate waarin ze gestimuleerd worden erover na te denken en erop te reflecteren (Onstenk, 2016, pp. 9).
De kwaliteit van het werk bepaalt van een (aankomend) leraar leert. Voor de (aankomend) leraar is het van belang zijn energie te steken in taken die duidelijk tot uiting komen in zijn kerntaken. Een ander belangrijk aspect is de ruimte die de student krijgt om uit te proberen welk gedrag effectief is en zo kan experimenteren met verschillende lesvormen en didactieken (Onstenk, 2016, pp. 10).
Het werk dient niet te hogen eisen te stellen aan de kennis en vaardigheden van de student. Daarin moet er sprake zijn van een match tussen de taak en de kwaliteiten van een (beginnende) student. Er moet naast de taak ook ruimte zijn observaties door anderen en bij anderen (Onstenk, 2016, pp. 10). à Sluit aan bij vraag, beeld en doelgroep in relatie tot competenties
In het praktijkleren is het van belang dat zich nieuwe leermogelijkheden voordoen waarbij de student kritisch moet zijn op de problemen of de taak en zelf een oplossing moet vinden, omdat beschikbare procedures of aanpakken niet volledig voldoen (Onstenk, 2016, pp. 10).
Ruimte om te experimenteren, zelf problemen op te lossen en om te gaan met situaties waarin oplossingen niet altijd of deels voorhanden zijn, zijn nodig in het praktijkleren. Deze leermomenten leveren reflectie op op het eigen werk. De school dient de student te ondersteunen in dergelijke situaties (Onstenk, 2016, pp. 10).
De student leert door te participeren in het team. Binnen deze socialisatie (deel uitmaken van de sociale context) vind de student ook zijn eigen positie in die omgeving. De student leert van de (participerende) observatie, contacten met collega’s, voorbeelden van collega’s, gesprekken in de wandelgangen, houdingen van colllega’s en teams ten opzichte van elkaar en leerlingen, maar ook ten opzichte van het beroep en veranderingen in het onderwijs (Onstenk, 2016, pp. 10). à BIESTA dkoww, in relatie met andere onstenk (hoe er wordt gesproken), in relatie tot kerntaken.
Bepalend voor wat studenten bij het werkplekleren leren welke kennis en informatie er beschikbaar is op de werkplek (Onstenk, 2016, pp. 11). à in relatie met Ranciere en eerdere artikel onstenk.
‘De praktijkkennis van leraren omvat onder andere kennis over educatieve doelen, strategieën en handelingspatronen, kenmerken van leerlingen en van de omgeving, het (school)vak, de lesplanning en leerplanontwikkeling en zelfkennis.’ (Onstenk, 2016, pp. 11) à In relatie tot competenties
Binnen het werkplekleren komen verschillende typen leeractiviteiten en leerprocessen, veelal komen deze gecombineerd voor. Deze typen leeractiviteiten en leerprocessen zijn onder andere onderdompelen, doen, uitvoeren, oefenen, experimenteren, observeren, leren door sociale interactie, reflecteren en het benutten en verbinden met theoretische kennis (Onstenk, 2016, pp. 12). à Aansluiten bij methode en waarom die passen is.
De opleidingsschool kan een beroep doen op de actieve en zelfstandige houding van de student. Het is zaak de student aan te moedigen op zoek te gaan, uit te proberen, erover na te denken, te analyseren en te reflecteren (Onstenk, 2016, pp. 12). à Relatie Ranciere
Leren is niet alleen het opnemen van kennis. Het is een actief proces. De lerende eigenst zich kennis toe en bouwt deze uit. De student heeft een rol om verbindingen te leggen tussen de praktijk, de theorie en de aangeboden stof op de opleiding. Dit leren door reflectie en het verbinden van ervaringen met theoretische kennis behoort tot de kern van het werkplekleren (Onstenk, 2016, pp. 12). à Start werkplek leren, reden voor type vragen